Waterwinning duurzaam combineren

Laatste nieuws

Laatste nieuws

06 jun, 15:16 •

Lancering webpagina “Waterwinst, waterwinning duurzaam combineren” op BTO-dag

03 mrt, 15:49 •

Webpagina klaar voor BTO-bijeenkomst 10-3-2016

Winning uit kleinschalig oppervlaktewater

Tot de kleine oppervlaktewateren rekent men beken en kleine rivieren zoals de Dommel en de Overijsselse Vecht, boezemwateren en polderwateren (Beekman en Athmer, 1997). Deze wateren voeren neerslag-, drainage- en kwelwater af uit hun stroomgebied. Afhankelijk van het neerslagoverschot en het landgebruik treden er in de loop van het jaar grote verschillen in afvoer (beschikbaarheid) en oppervlaktewaterkwaliteit op. Ook zijn er grote verschillen tussen beken, afhankelijk van de intensiteit van het landgebruik (bemesting, bestrijdingsmiddelen), de mate van afspoeling en uitspoeling (grondsoort, helling, maatregelen om afspoeling te voorkomen en zuiverende werking in bufferzone’s) en de kwaliteit van het effluent uit RWZI’s.

De waterkwaliteit van de waterbron dient te voldoen aan de richtlijnen die opgesteld zijn voor het bereiden van drinkwater. Niet alle (oppervlakte)waterbronnen zijn daarom geschikt. Vooral in kleinere oppervlaktewatersystemen kunnen overschreidingen van bepaalde stoffen veelvuldig voorkomen.

Locatie

De locaties waar oppervlaktewater uit kleinschalige wateren wordt gehaald zijn momenteel beperkt. In de omgeving van de grondwaterwinning Epe wordt oppervlaktewater uit de Grift en Klaarbeek gewonnen dat middels vijvers geïnfiltreerd wordt bij de winning. De enige beek waaruit momenteel rechtstreeks drinkwater wordt bereid is de Drentse Aa.

Effecten op de omgeving

Het winnen van oppervlaktewater uit kleinschalige wateren dient afgestemd te worden op de winbare hoeveelheid. Meestal zal het winbare debiet gedurende het jaar variëren, waarbij in de winter volop water aanwezig is en in de zomer minder water. Nadelige effecten op de omgeving zullen optreden als het water toch gewonnen wordt als het natuurlijke systeem dit niet meer toelaat, vooral tijdens droge perioden in de zomer. Daardoor kunnen dan de volgende effecten optreden:

  • Grondwaterstandverlaging in de omgeving door verlaging van het beekpeil en effecten op de lokale stromingsrichting;
  • Afname van beschikbare hoeveelheid oppervlaktewater voor andere doeleinden (bv. landbouw).

 

Infiltratievijver bij Epe

Infiltratievijver bij Epe (J. van Engelenburg, Vitens)

 

Risico’s voor de waterwinning

Voor kleinschalige oppervlaktewateren gelden in principe dezelfde risico’s als voor grootschalige oppervlaktewateren: De kwaliteit van oppervlaktewater is afhankelijk van alle processen die zich in het stroomgebied afspelen. De bescherming van een innamepunt is echter beperkt tot rondom het innamepunt: hierdoor is een drinkwaterbedrijf dus afhankelijk van de “goodwill” van lokale actoren en (internationale) overheden. De kwaliteit van het rivierwater is de afgelopen decennia wel sterk verbeterd voor macroparameters, zoals Cl en SO4 en zware metalen. Op het gebied van bestrijdingsmiddelen en medicijnresten is het lastiger:

  • er worden minder bestrijdingsmiddelen gebruikt, maar ook regelmatig nieuwe geïntroduceerd, die de ontwikkeling van aanvullende analysetechnieken nodig maken;
  • het medicijngebruik neemt geleidelijk toe en er komen ook nieuwe bij, die aanvullende monitoring nodig maken.
  • Er komen steeds nieuwe stoffen beschikbaar. Omdat het nieuwe stoffen betreffen worden deze soms pas later opgemerkt en daarom niet verwijderd bij de zuivering. Of de nieuwe stoffen ook daadwerkelijk een risico vormen, kan pas dan ingeschat worden.

 

De kwaliteit van het oppervlaktewater is minder stabiel en voorspelbaar dan die van grondwater, vooral wat betreft de bacteriologische betrouwbaarheid. De kwaliteit is gevoelig voor weersveranderingen gedurende het jaar en klimaatverandering op de lange termijn:

  • Klimaatverandering heeft een directe relatie met de problematiek van “emerging substances”, omdat bij lage afvoeren de verdunning van (punt)lozingen navenant afneemt. De concentratie van stoffen die door puntbronnen worden geloosd (bijv. RWZI’s en industriële lozingen) kan ook sterk toenemen als de afvoer daalt. Ook voor stoffen die via RWZI’s worden geloosd, zoals hormonen en (resten van) medicijnen, mag een dergelijke relatie worden verwacht.
  • Bij sterke droogte, zoals in 2003, en toenemende droogte in de toekomst komt de zee-invloed verder landinwaarts. Daardoor neemt de chlorideconcentratie van het oppervlaktewater toe, bijvoorbeeld in de Rijn. Indien de Rijnafvoer in de toekomst verder afneemt in droge perioden, kan dit leiden tot dat extra maatregelen nodig zijn zoals: extra zuivering of menging met water met een lagere chlorideconcentratie (KWR08.070).
  • Tijdens de hittegolven van augustus 2003 en juli 2006 liep de temperatuur van het rivierwater sterk op, tot ver boven de ecologische norm van 25 °C. De maximale watertemperatuur van de Rijn, zowel in 2003 als 2006, was 28 °C . Ook in de Maas werden zeer hoge watertemperaturen gemeten, tot vlak onder 28 °C (Zwolsman & van Vliet, 2007). Dergelijke temperaturen kunnen funeste gevolgen hebben voor de drinkwatervoorziening, omdat dit aanleiding kan geven tot groei van (pathogene) micro-organismen in het leidingnet, die de smaak nadelig beïnvloeden of schadelijk kunnen zijn. Om die reden stelt het Waterleidingbesluit een wettelijke norm van 25 °C voor het water aan de tap.

 

Tot slot zijn er incidenten, zoals industriële lozingen en bijvoorbeeld de Moerdijkbrand waardoor inname soms (tijdelijk) wordt stopgezet. Drinkwaterbedrijven hebben een noodoplossing mocht een innamepunt tijdelijk afgesloten worden. Echter op de meeste locaties is dit een tijdelijke noodoplossing (orde grootte weken- maanden) die extra kosten met zich meebrengt en biedt dit geen soelaas voor langdurige stopzetting van waterinname.

TERUG